23

 

 

 

 

Toen het gebeurde had Perez gemeend dat Duncan zijn leven had gered. Zo had hij het beleefd. Hij was toen dertien jaar. Het was september, het nieuwe schooljaar zou beginnen en hij had het gevoel gehad dat hij weer helemaal opnieuw aan Anderson High moest wennen. Aan de lessen, aan het wonen in het pension en aan het feit dat hij alleen telefonisch contact met zijn ouders kon houden. Na een lange zomer op Fair Isle, waarin hij zijn vader met de schapen en de postboot had geholpen, was het alsof hij in de gevangenis zat. Het ergst van alles was dat de twee jongens van Foula, die hem het eerste jaar het leven zuur hadden gemaakt, in de zomervakantie niet waren vergeten hoe leuk ze dat hadden gevonden. Doordeweeks viel het wel mee. Er waren meer leerlingen die gedurende de lesweek in het pension woonden en er was dan meer personeel. Maar de weekends waren een nachtmerrie. De andere leerlingen keken uit naar het weekend. Jimmy Perez vond ze vreselijk. Hij zag ze met angst en beven tegemoet. Dan stelde hij zich voor dat hij aan het roer van een vissersbootje zat, aan de horizon een reusachtige vloedgolf zag opdoemen en die op zich af zag komen. Hij kon er niet omheen en kon er niet aan ontsnappen. En als het dan vrijdagavond was, telde hij de minuten tot maandagochtend af, maakte hij rekensommen in zijn hoofd en bepaalde hij de percentages van de ellendige momenten die achter hem lagen en de nachtmerries die hem nog te wachten stonden.

Toen ging Duncan Hunter zich met hem bemoeien. Hoe was dat precies gebeurd? Was er op een zeker moment sprake geweest van een soort herkenning, van het besef dat ze misschien vrienden zouden kunnen worden? Perez kon het zich niet herinneren. Er was één beeld in zijn hoofd blijven zitten. Een zonnige, winderige dag. Het water in de haven werd, hoewel het eb was, in strakke, lage golven voortgestuwd. Duncan en hij moesten bijna veertien zijn geweest en iemand had een grap verteld. Perez kon zich niet herinneren wie, maar ze hadden er allebei om gelachen. Duncan had zo hard gelachen, dat hij zijn arm om Perez’ schouders had geslagen om te voorkomen dat hij omviel. Perez had zijn hoofd achterover gegooid en het had geleken alsof de hemel werd weggezogen, door de hoge snelheid waarmee de wolken erlangs schoten. En toen hij uitgelachen was, duizelig en happend naar adem, hadden de twee jongens van Foula voor hem gestaan, aangeslagen en machteloos, want hij had nu een vriend, een bondgenoot, en zij moesten iemand anders gaan zoeken die ze konden pesten.

Vanaf dat moment was Perez zich ook op de weekends gaan verheugen. Op vrijdagavond stapte hij met Duncan in de bus naar het North Mainland en daarna liepen ze samen de lange weg naar de Haa af. Toen hij het huis voor de eerste keer zag, had hij zijn ogen niet kunnen geloven. Het was groter dan alle andere huizen die hij ooit had gezien. ‘In welk deel wonen jullie?’ had hij gevraagd. Duncan had de vraag niet goed begrepen. ‘De kamers aan de zeekant zijn nogal vochtig. Die gebruiken we niet vaak. En personeel hebben we niet. Nou, niet echt. Dus de bovenkamers staan allemaal leeg.’ In die tijd, toen de olieaanvoer op zijn hoogtepunt was, had Duncans vader het veel te druk, of was hij te zeer in de roes van de kansen die hij kreeg, of was hij gewoon te gierig om veel aandacht aan het huis te besteden, zodat het donker en primitief was. Vaak deed de generator het niet en was er geen stroom. Dan aten ze ’s avonds bij kaarslicht aan de lange tafel in de eetkamer. In de Haa werd Perez voor het eerst van zijn leven dronken en raakte hij zijn allereerste meisjesborst aan. Dat was toen Duncans ouders het weekend naar Aberdeen waren. Om te vieren dat ze het hele huis voor zichzelf hadden, hadden ze een feestje gegeven, Duncans eerste feestje. Het was hartje zomer en het bleef bijna tot de ochtend licht. Perez had het meisje meegenomen naar het strand. Ze heette Alice, kwam uit Engeland en was in Shetland op vakantie. Ze zaten tegen het wit uitgeslagen muurtje achter het huis, keken naar de zon, die maar niet achter de horizon wilde verdwijnen, en Perez had zijn hand onder haar T-shirt geschoven. Ze had hem een paar minuten zijn gang laten gaan en hem toen lachend weggeduwd.

‘Vinden je ouders het niet vervelend dat ik hier elk weekend kom?’ had hij een keer aan Duncan gevraagd.

Duncan had hem verbaasd aangekeken. ‘Nee, waarom? Ze weten dat ik dat leuk vind.’

Misschien was dat de eerste keer geweest dat Perez had beseft hoe het tussen Duncan en zijn ouders werkte. Wat Duncan wilde, dat kreeg hij. Dat beschouwde hij als vanzelfsprekend. Dat hiaat werd duidelijker toen Duncan een keer een paar dagen met hem op Fair Isle doorbracht. Het was niet echt aanwijsbaar wat er gebeurde. Duncan was voorkomend en beleefd tegen zijn ouders geweest. Er was een dansfeest in het gemeenschapscentrum en Duncan deed mee, trok oudere dames uit hun stoel en zwierde met hen de dansvloer over, totdat ze giechelend zeiden dat hij een schavuit was en gauw nog eens moest terugkomen. Maar af en toe kon Perez zien dat hij zich verveelde. En soms waren zijn opmerkingen wat uit de hoogte. Perez wist dat de hele familie, en hijzelf ook, een zucht van opluchting slaakte toen ze hem uitzwaaiden op het vliegveld van Loganair.

En nu? Nu kon hij, zoals hij tegen Roy Taylor had gezegd, Duncan Hunter niet meer uitstaan. Hij had genoeg van Duncans onechte vriendschappelijke gedrag wanneer ze elkaar ontmoetten en van het eeuwige ophalen van herinneringen aan hun jeugd, omdat ze in het heden niets meer met elkaar gemeen hadden waarover ze konden praten. Maar dat was niet de enige reden van Perez’ afkeer voor de man. Er was ook iets wat meer concreet was. Chantage. Maar daar werd nooit over gepraat.

Hij klopte op de voordeur van de Haa in de verwachting dat Duncan niet thuis zou zijn. Duncan bracht de laatste jaren net zoveel tijd door in Edinburgh als op Shetland. Misschien zou Celia bij hem terugkomen. Duncan wist vrouwen altijd weer in te palmen. Uiteindelijk kwamen de meesten weer bij hem terug. Perez hoopte dat het Celia zou zijn die opendeed. Hij had haar altijd graag gemogen en misschien kon zij hem vertellen over Catherine Ross en wat ze op het feestje was komen doen. Dan hoefde hij zich niet door dat vertoon van ‘vrienden voor het leven’ te worstelen voordat hij eindelijk nuttige informatie te horen zou krijgen.

Hij dacht eerst dat er niemand thuis was en dat hij terug zou moeten komen. De laaghangende bewolking leek de geuren van zeewater en rottend zeewier op het strand te weerkaatsen. Het regende pijpenstelen en terwijl hij voor de deur stond te wachten, was hij algauw drijfnat. Het water gorgelde in de goten en spoot de regenpijp uit. Toen hoorde hij iets anders. Het slepende geluid van slippers op een tegelvloer. Een sleutel die werd omgedraaid. En daar stond Duncan. Het toonbeeld van een kater. Ongeschoren, stinkend naar drank en zweet en knipperend met zijn ogen. ‘Jezus, man, wat kom jíj doen?’

De gebruikelijke omhelzing en de verwijzingen naar de goeie ouwe tijd zouden hem tenminste worden bespaard, dacht Perez.

‘Een zakelijk bezoek,’ zei hij zacht. ‘Politiezaken. Mag ik binnenkomen?’

Duncan gaf geen antwoord. Hij draaide zich om en slofte terug naar de keuken. Naast het gasfornuis stond een rieten stoel, met een hoge, beklede rugleuning tegen de tocht. Die stoel had er altijd gestaan, voor zover Perez wist. Duncan liet zich erin zakken. Perez vermoedde dat hij de nacht in die stoel had doorgebracht, want ernaast, op de grond, stond een lege Highland Park-whiskyfles. Perez vulde de ketel met water en zette hem op het gas. ‘Thee of koffie?’

Duncan deed langzaam zijn ogen open. Er kwam een glimlach om zijn mond en Perez had hem wel willen slaan. ‘Die goeie, ouwe James,’ zei Duncan. ‘Altijd op het juiste moment aanwezig om te hulp te schieten.’

‘Het gaat om moord. Daar kan ook ik niets aan veranderen.’

Het was alsof Duncan hem niet gehoord had. ‘Thee,’ zei hij. ‘Flink sterk graag.’

De keuken zag eruit alsof er een maand lang een groep studenten had gebivakkeerd. Duncan zag hem naar de rommel kijken. ‘Er is tegenwoordig geen goed personeel meer te krijgen,’ zei hij.

‘Geen Celia meer?’

‘Ze is weg.’ De glimlach en weerbarstigheid waren verdwenen.

‘Ik dacht dat ze gek op je was.’

‘Ik ook.’

Het water kookte. De theezakjes stonden op de plek waar ze altijd hadden gestaan. Perez spoelde twee mokken om. Er zat nog net genoeg melk in de fles in de koelkast.

‘Catherine Ross,’ zei Perez. ‘Hoe goed kende je haar?’

‘Ik kende haar niet.’

‘Maar ze is hier geweest, op je feestje, op de avond voordat ze is vermoord.’

‘Je hebt met Fran gesproken.’

‘Mevrouw Hunter heeft haar gevonden.’

Duncan dronk zijn mok leeg, stond op en schonk een groot glas water voor zichzelf in. Hij bleef tegen het aanrecht geleund staan.

‘Ik had beter mijn best moeten doen met Fran,’ zei hij. ‘Ik hield echt van haar, weet je dat? Het had kunnen werken; er was geen reden waarom dat niet had gekund.’

‘Behalve Celia.’

‘Tja, Celia. Dat was iets anders. Het was uitgesloten dat ze ooit met me zou trouwen. Ze zou Michael nooit hebben verlaten. Uiterlijk vertoon telt hier. Dat weet je. Er is nooit sprake van óf hij, óf ik geweest. Maar met Fran was ik getrouwd. We hebben een kind. Hoe dan ook, nu ben ik Celia ook kwijt.’

Perez liet toe dat ze even een zijweg insloegen. ‘Hoe is dat gebeurd? Ik dacht dat jullie een soort afspraak hadden, een verhouding die beide partijen goed uitkwam.’

‘Ik ook. Maar ze werd de laatste tijd nogal bezitterig. Onzeker. Misschien is het de leeftijd. Ze begon ineens af te geven op andere vrouwen. Ze was af en toe knap vervelend, eigenlijk.’

Hij nam een slok water en staarde naar buiten. De regen kletterde tegen het raam.

‘Maar je hebt haar niet gevraagd om weg te gaan. Ze is zelf weggegaan. Waarom?’

‘Wil je een eerlijk antwoord? Dat weet ik niet precies. Het gebeurde opeens, heel onverwacht. Op de avond dat dat meisje hier op het feestje was. Ik deed niks wat ik niet al tientallen keren eerder heb gedaan. Een beetje praten. Flirten, misschien. Het stelde niets voor. We waren midden in een gesprek. Geen zwaar gesprek. Celia zei: “Je bent te oud voor deze onzin. Waarom schop je die mensen de deur niet uit? Dan hebben we het huis voor onszelf.” Dingen die ze al honderd keer tegen me had gezegd. En ik heb haar toen beterschap beloofd, zoals ik altijd deed. Ik zei: “Dit is echt de laatste keer. Het laatste Haa-feest. Je hebt gelijk. Het wordt tijd dat ik me eens ga settelen.” Toen zei ze ineens dat ze wegging en niet meer terug zou komen. Ze maakte geen scène. Zo is ze niet. Heel waardig. Zoals ze altijd is geweest. Ze pakte een tas in en even later hoorde ik haar wegrijden in haar auto. Ik wist dat ze het deze keer meende. Dat ik het nu echt verpest had.’

‘Gebeurde er tijdens het gesprek iets waardoor ze opeens besloot te vertrekken?’ En Perez dacht: was dit belangrijk? Waarom ga ik er eigenlijk op door? Omdat hij een intens genoegen beleefde aan Duncans ellende, besefte hij. De man had het verdiend.

Duncan schudde zijn hoofd. Hij deed zijn ogen dicht toen hij weer werd getroffen door een golf van pijn als gevolg van zijn kater. Daarna deed hij ze weer open.

‘Ze ontving een sms’je. Dat las ze terwijl we aan het praten waren en toen zei ze ineens dat ze wegging.’ Hij keek Perez opeens geschrokken aan. ‘Denk je dat dat van een andere man kwam? Dat ze al die tijd dat ze met mij was nóg een minnaar had?’

‘Ontving ze vaak sms’jes?’

‘Alleen van haar zoon. Robert kan zijn gat nog niet afvegen zonder haar eerst om toestemming te vragen.’

‘Was Robert er die avond niet?’

‘Hij was er eerder op de avond, geloof ik. Niet toen Celia wegging. Hij heeft een bloedhekel aan me, maar hij komt wel naar mijn feestjes.’

‘Was hij met het meisje dat is vermoord?’

‘Hé, man, je weet hoe het op mijn feestjes gaat. De deur is open en iedereen loopt in en uit.’

‘Je hebt tegen Fran gezegd dat je het goed vond dat Catherine bleef omdat Celia haar kende.’

‘Is dat zo? Ze had van mij sowieso mogen blijven. Ze was verdomd aantrekkelijk.’

‘Heb je toen met haar gepraat?’

‘Ja, ik heb met haar gepraat.’

‘Voor of nadat Celia wegging?’

‘Allebei, denk ik. Ja, zowel ervoor als erna.’

‘Was ze met iemand? Een vriendje, bedoel ik.’

‘Nee.’

‘Heb je dat aan haar gevraagd?’

‘Misschien wel. Maar zoiets merk je, toch? Als er een aantrekkelijke vrouw binnenkomt, kijk je of ze met iemand is.’

‘Was ze niet met Robert?’

‘Niet op die manier. Ik bedoel, ik heb die twee wel met elkaar zien praten toen ze er net was. Maar kom nou, doe me een lol! Robert Isbister! We hebben het over een mooi meisje met hersens. Wat moet zij in godsnaam met Robbie? Ik bedoel, het enige wat Robbie wil, is net zo beroemd worden als zijn vader.’

Perez dacht: waarom zou ze dan wel met jou praten?

‘Maar je hebt dus met haar gepraat. Waarover?’

‘Over films. Dat heb ik Fran al verteld. Ze was een filmfreak. Ze had zelfs een camcorder bij zich. Ze heeft me laten zien hoe die werkt.’

‘Heeft ze op het feest gefilmd?’

‘Dat weet ik niet. Misschien wel. Ze had het over de filmclub. Waarom daar alleen maar topfilms werden gedraaid. Waarom konden we af en toe niet eens een Europese film draaien? Dat miste ze het meest op Shetland, zei ze, een goed filmhuisaanbod. Ze was pretentieus, weet je, zoals alle intelligente jonge mensen van tegenwoordig dat zijn. Maar ze nam zichzelf niet overdreven serieus.’

‘Heb je geprobeerd haar te versieren?’

‘Niet echt.’

‘Wat houdt dat in?’

‘Ze maakte me duidelijk dat ze niet geïnteresseerd was. Je kent me. Ik hoef nooit erg mijn best te doen. Er zijn vrouwen genoeg.’

Maar Perez moest denken aan een gesprek dat hij met Duncan had gehad, over de moeite die hij had moeten doen om Fran voor zich te winnen. Als hij echt op Catherine was gevallen, zou hij er zeker werk van hebben gemaakt.

‘Hoe kwam ze op je over? Ik bedoel, in wat voor stemming was ze?’

‘Heel bruisend en energiek, uitgelaten. Ik heb nog tegen haar gezegd: “Ik weet niet wat je gebruikt, maar kan ik er ook iets van krijgen?”’

‘Denk je dát ze iets had gebruikt?’

‘Nee. Ze was jong, dat was alles. Jong en blij met zichzelf. Zoals ik vroeger was.’

‘Is ze blijven slapen?’

‘Blijkbaar wel. Volgens Fran was ze de volgende dag in de bus van twaalf uur gezien. Maar ze heeft in elk geval niet bij mij geslapen. Ik had medelijden met mezelf, heb me ladderzat gezopen en ben knock-out gegaan. Dat is de laatste tijd regelmatig gebeurd. Ik heb me gisteren alleen ingehouden omdat Cassie hier was.’ Hij wachtte even. ‘Heb je haar bij Fran gezien? Mijn beeldschone Cassie?’

‘Ja.’

‘Ik wist niet zeker of ik wel een kind wilde toen Fran me vertelde dat ze in verwachting was. Ik dacht dat ik er nog niet aan toe was. Nu kan ik me een leven zonder haar niet meer voorstellen. Ik zou het niet kunnen verdragen als Fran weer met haar zou vertrekken.’

‘Is daar kans op?’

‘Dat weet ik niet. Ze lijkt hier aardig gesetteld, maar je weet het nooit, is het wel? Vroeg of laat zal ze iemand anders ontmoeten. En nu moet je weggaan. Ik moet douchen en me aankleden. Ik neem de middagvlucht naar het zuiden. Werk.’

Perez stond op. ‘Wanneer kom je terug?’

‘Morgenavond. Maar je hoeft je geen zorgen te maken. Ik ben niet van plan ervandoor te gaan.’

Ondanks de regen liep Perez, voordat hij terugging naar de auto, naar de achterkant van het huis, dat naar zee toe gekeerd stond. In de beschutting van de platanen, die ombogen door de wind van zee, keek hij naar de plek op het strand waar hij ooit met Alice had gezeten. Hij was er toen van overtuigd geweest dat hij van haar hield en had niet kunnen begrijpen dat ze zijn brieven nooit had beantwoord toen ze weer thuis was.

 

Ravenzwart
titlepage.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_000.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_001.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_002.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_003.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_004.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_005.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_006.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_007.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_008.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_009.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_010.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_011.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_012.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_013.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_014.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_015.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_016.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_017.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_018.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_019.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_020.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_021.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_022.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_023.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_024.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_025.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_026.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_027.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_028.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_029.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_030.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_031.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_032.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_033.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_034.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_035.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_036.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_037.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_038.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_039.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_040.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_041.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_042.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_043.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_044.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_045.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_046.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_047.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_048.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_049.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_050.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_051.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_052.xhtml